Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3763

Datum uitspraak2007-11-29
Datum gepubliceerd2008-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers183 HLAR 11/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering handhavend op te treden.
Het Gerecht heeft, ter bepaling van de termijn waarbinnen de Eilandsraad op het beroep diende te beslissen, niet ten onrechte aansluiting gezocht bij de termijn waarbinnen ingevolge artikel 38, derde lid, van de Hinderverordening door het bestuurscollege op een verzoek om een bevel tot gehele of gedeeltelijke stopzetting van één of meer activiteiten dient te hebben beschikt, te weten zes maanden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de termijn waarbinnen een bestuursorgaan ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Lar op een bezwaarschrift dient te beslissen korter is. Termijnoverschrijding onverschoonbaar: onvoldoende voor verschoonbaarheid termijnoverschrijding is dat geen rechtsmiddelenverwijzing onder beschikking is opgenomen.
Aangevallen uitspraak bevestigd.


Uitspraak

183 HLAR 11/07 Datum uitspraak: 29 november 2007 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting "Stichting Schoon Milieu op Curaçao", gevestigd op Curaçao, appellante, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 8 maart 2007 in het geding tussen: appellante en de eilandsraad van het Eilandgebied Curaçao. 1. Procesverloop Bij beschikking van 20 oktober 2005 heeft het bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao (hierna: het bestuurscollege) een verzoek van appellante om handhavend tegen activiteiten van de naamloze vennootschap "Refeneria Isla Curazao S.A." (hierna: Isla) en/of de naamloze vennootschappen "Curaçao Utilities Company N.V." (hierna: CUC) en "Curaçao Utilities Operating Company N.V." (hierna: CUOC) op te treden afgewezen. Bij brief van 18 november 2005 heeft appellante daartegen beroep bij de eilandsraad van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de eilandsraad) ingesteld. Bij uitspraak van 8 maart 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht) het door appellante tegen het uitblijven van een beslissing op dit beroep ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij het Hof ingekomen op 18 april 2007, hoger beroep ingesteld bij het Hof. Bij brief van 14 juni 2007 heeft de eilandsraad van antwoord gediend. Bij brief van 6 september 2007 heeft Isla een reactie ingediend. Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2007, waar namens appellante drs. P. van Leeuwen en A. Boersma, bijgestaan door mr. R.E.F.A. Bijkerk, advocaat, en de eilandsraad, vertegenwoordigd door mr. K.R. Concincion, werkzaam in dienst van het Eilandgebied, zijn verschenen. Voorts zijn daar de naamloze vennootschap Refeneria di Korsou N.V., vertegenwoordigd door mr. M.R.A. Hammoud, advocaat, Isla, vertegenwoordigd door mr. L.M. Virginia, advocaat, en CUC en CUOC, beide vertegenwoordigd door mr. P. Verton en mr. J.A. de Koning, beiden advocaat, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder beschikking verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. Ingevolge het tweede lid wordt met een beschikking een weigering om een beschikking te geven gelijkgesteld. Het derde lid bepaalt dat, wanneer de wettelijk gestelde termijn voor het geven van een beschikking is verstreken, zonder dat een beschikking is gegeven of – bij het ontbreken van zulk een termijn – wanneer niet binnen redelijke tijd een beschikking is gegeven, dat geldt als het weigeren van het geven van een beschikking. Ingevolge artikel 16, eerste lid, wordt het beroepschrift ingediend binnen zes weken na de dag waarop de beschikking is gegeven, of geldt als geweigerd. Ingevolge het tweede lid, geldt als de dag waarop de beschikking is gegeven, de dag waarop deze is verzonden of uitgereikt. Ingevolge het derde lid blijft, wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Ingevolge artikel 69, eerste lid, beslist een bestuursorgaan binnen vier maanden na de datum van de indiening van het bezwaarschrift. Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste dertig dagen worden verlengd. Ingevolge artikel 34 van de Hinderverordening Curaçao 1994 (hierna: de Hinderverordening) kan het bestuurscollege een overtreder ambtshalve of op verzoek van iedere belanghebbende bevelen de verboden activiteiten geheel of gedeeltelijk stop te zetten indien wordt gehandeld in strijd met de verleende vergunning. Ingevolge artikel 38, eerste lid, aanhef en onder h, gelezen in verbinding met artikel 39, eerste lid, kan schriftelijk beroep op de eilandsraad worden ingesteld tegen een beschikking tot weigering te voldoen aan een verzoek om een bevel tot gehele of gedeeltelijke stopzetting van één of meer activiteiten, als bedoeld in artikel 34, eerste lid, te geven. Ingevolge het tweede lid wordt een weigering een beschikking te geven gelijkgesteld met een beschikking. Ingevolge het derde lid wordt het bestuurscollege geacht het geven van een beschikking te hebben geweigerd, als het niet binnen zes maanden na de datum van ontvangst van het verzoek een exemplaar van de daarop betrekking hebbende beschikking aan de verzoeker heeft verzonden. Bij gemotiveerd besluit kan het bestuurscollege deze termijn éénmaal met ten hoogste drie maanden verlengen. 2.2. Appellante betoogt dat het Gerecht, door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat negen maanden in dit geval een redelijke tijd, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Lar, is, althans dat de termijn om op het beroep te beslissen tot negen maanden is verlengd. 2.2.1. Dit betoog slaagt niet. Het Gerecht heeft, ter bepaling van de termijn waarbinnen de Eilandsraad op het beroep diende te beslissen, niet ten onrechte aansluiting gezocht bij de termijn waarbinnen ingevolge artikel 38, derde lid, van de Hinderverordening door het bestuurscollege op een verzoek om een bevel tot gehele of gedeeltelijke stopzetting van één of meer activiteiten dient te hebben beschikt, te weten zes maanden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de termijn waarbinnen een bestuursorgaan ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Lar op een bezwaarschrift dient te beslissen korter is. Voorts is gesteld noch gebleken dat de eilandsraad, hangende beroep, de termijn om op het verzoek te beslissen heeft verlengd en biedt artikel 38, eerste lid, aanhef en onder h, gelezen in verbinding met artikel 39, eerste lid, van die verordening geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de eilandsraad de beslissing stilzwijgend kan verdagen. Het Gerecht heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de beroepstermijn niet is overschreden. 2.3. Voorts klaagt appellante dat het Gerecht heeft miskend dat, zo de beroepstermijn al is overschreden, zij het beroep in elk geval heeft ingesteld, zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden, zodat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. 2.3.1. De klacht faalt evenzeer. In hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft het Gerecht terecht geen grond gevonden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat onder de beschikking van 20 oktober 2005 geen rechtsmiddelenverwijzing is opgenomen, is daarvoor onvoldoende. Overigens was appellante er van op de hoogte dat het Gerecht het beroep ter behandeling naar de eilandsraad had gezonden. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier. Voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007